Artikel 2.
1. aangifteverzuim: het verzuim van een sporter in een geregistreerde doelgroep om juiste en volledige verblijfsgegevens te verstrekken die toelaten dat de sporter gelokaliseerd kan worden om aan een dopingtest onderworpen te worden op de plaats en op het tijdstip, vermeld in zijn verblijfsgegevens, of om die verblijfsgegevens te updaten als dat nodig is, zodat ze juist en volledig blijven;
2. afwijkend analyseresultaat: een rapport van een WADA-geaccrediteerd of door het WADA goedgekeurd controlelaboratorium dat in een monster de aanwezigheid is gevonden van een verboden stof of van de metabolieten of markers ervan, inclusief verhoogde hoeveelheden van endogene stoffen, of een bewijs van het gebruik van een verboden methode;
5. afwijkend paspoortresultaat: een rapport op het einde van de procedure over de evaluatie van het biologisch paspoort dat besluit dat de onderzochte analytische resultaten inconsistent zijn met een normale fysiologische toestand of bekende pathologie en dat ze overeenstemmen met het gebruik van een verboden stof of een verboden methode;
7. bedrog: veranderingen aanbrengen met een ongeoorloofd doel of op een ongeoorloofde manier; een ongeoorloofde invloed uitoefenen; op een ongeoorloofde manier tussenkomen; obstructie voeren, misleiden of om het even welke andere frauduleuze handelingen stellen om resultaten te veranderen of om te verhinderen dat de normale procedures kunnen worden gevolgd;
8. begeleider: elke coach, trainer, manager, agent, teammedewerker, official, elk medisch of paramedisch personeelslid, elke ouder of elke andere persoon die een sporter die deelneemt aan of zich voorbereidt op een sportactiviteit, behandelt, assisteert of met hem samenwerkt;
9. bezit: het daadwerkelijke, fysieke bezit of het indirecte bezit, dat alleen kan worden vastgesteld als de persoon exclusieve controle heeft, of de intentie heeft om controle uit te oefenen, over de verboden stof of verboden methode of de ruimte waar een verboden stof of verboden methode zich bevindt, met dien verstande dat als de persoon geen exclusieve controle heeft over de verboden stof of verboden methode of de ruimte waar een verboden stof of verboden methode zich bevindt, indirect bezit alleen kan worden vastgesteld als de persoon op de hoogte was van de aanwezigheid van de verboden stof of verboden methode en de intentie had er controle over uit te oefenen. Er is echter geen sprake van een dopingovertreding alleen op basis van bezit als de persoon, voor hij op de hoogte is gebracht van het feit dat hij een dopingovertreding heeft begaan, concrete actie heeft ondernomen waaruit blijkt dat de persoon nooit de intentie van het bezit heeft gehad en heeft afgezien van het bezit door dat uitdrukkelijk aan een antidopingorganisatie te verklaren. Niettegenstaande enige andersluidende bepaling in deze definitie staat de aankoop, elektronisch of op een andere wijze, van een verboden stof of verboden methode gelijk met bezit door de persoon die de aankoop doet;
10. binnen wedstrijdverband: tenzij het anders bepaald is in de regels van de internationale federatie of het Bestuursorgaan van het evenement in kwestie, betekent dit de periode tussen twaalf uur voor het begin van de wedstrijd waaraan de sporter zal deelnemen, tot het einde van de wedstrijd en de monsterneming die in verband staat met de wedstrijd;
13. buiten wedstrijdverband: niet binnen wedstrijdverband;
17. elitesporter: sporter die deelneemt aan wedstrijden op internationaal niveau, zoals bepaald door de internationale federatie, of op nationaal niveau, zoals bepaald door de NADO;
20. evenement: een reeks individuele wedstrijden die samen worden uitgevoerd onder één Bestuursorgaan;
22. evenementenperiode: de tijd tussen de start en het einde van het evenement, zoals vastgelegd door het Bestuursorgaan van het evenement;
24. gebruik: het op om het even welke wijze gebruiken, aanbrengen, innemen, injecteren of consumeren van een verboden stof of verboden methode;
25. geen schuld of nalatigheid: het bewijs van een sporter of begeleider dat hij of zij niet wist of vermoedde, en zelfs met de grootst mogelijke voorzichtigheid niet redelijkerwijs had kunnen weten of vermoeden, dat hij of zij de verboden stof of verboden methode had gebruikt of toegediend had gekregen of anderszins een antidopingregel heeft overtreden. Behalve in het geval van een minderjarige, moet de sporter voor elke dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, 1° ook aantonen hoe de verboden stof in zijn of haar lichaam is terechtgekomen;
26. geen significante schuld of nalatigheid: het bewijs van een sporter of begeleider dat er, gezien binnen het geheel van omstandigheden en rekening houdend met de criteria voor geen schuld of nalatigheid, geen significant verband was tussen zijn of haar schuld of nalatigheid en de dopingovertreding. Behalve in het geval van een minderjarige, moet de sporter voor elke dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, 1° ook aantonen hoe de verboden stof in zijn of haar lichaam is terechtgekomen. Voor cannabinoïden kan een sporter bewijzen dat hem of haar geen significante schuld of nalatigheid te verwijten valt door duidelijk aan te tonen dat de context van het gebruik niet gerelateerd was aan zijn of haar sportprestaties;
27. gemiste dopingtest: het verzuim van een sporter in een geregistreerde doelgroep om zich beschikbaar te stellen voor een dopingtest op de plaats en het tijdstip, bepaald in het tijdsbeste
van zestig minuten dat is vastgelegd in zijn aangifte van verblijfsgegevens voor de dag in kwestie;
29. handel: het aan een derde verkopen, het verstrekken, vervoeren, versturen, leveren of verspreiden, of bezitten voor een van die doeleinden, van een verboden stof of verboden methode, hetzij fysiek, hetzij elektronisch of op een andere wijze, door een sporter, begeleider of andere persoon die onder het gezag van een antidopingorganisatie valt, met uitzondering van de handelingen van bonafide medisch personeel met betrekking tot een verboden stof die wordt gebruikt voor reële en legitieme therapeutische doeleinden of om een andere aanvaardbare reden, en handelingen met betrekking tot verboden stoffen die niet verboden zijn tijdens dopingtests buiten wedstrijdverband, tenzij de omstandigheden in hun geheel erop wijzen dat dergelijke verboden stoffen niet bedoeld zijn voor reële en legitieme therapeutische doeleinden of dat ze bedoeld zijn om de sportprestaties te verbeteren;
30. Hof van Arbitrage voor Sport, afgekort TAS: internationaal scheidsgerecht voor de arbitrage van sportzaken;
31. individuele sport: elke sport die geen ploegsport is;
44. niet-specifieke stof: elke verboden stof die geen specifieke stof is;
45. opzettelijk: de sporter of begeleider heeft handelingen gesteld waarvan hij of zij wist dat ze een dopingovertreding waren of dat er een aanzienlijk risico was dat de handelingen een dopingovertreding zouden kunnen zijn of tot gevolg zouden kunnen hebben en dat risico kennelijk heeft genegeerd. Een dopingovertreding die het gevolg is van een afwijkend analyseresultaat voor een stof die alleen binnen wedstrijdverband verboden is, wordt geacht, tot het bewijs van het tegendeel is geleverd, niet opzettelijk te zijn als het een specifieke stof betreft en de sporter kan aantonen dat de verboden stof buiten wedstrijdverband werd gebruikt. Een dopingovertreding die het gevolg is van een afwijkend analyseresultaat voor een stof die alleen binnen wedstrijdverband verboden is, wordt niet als opzettelijk beschouwd indien het een nietspecifieke stof betreft en de sporter kan aantonen dat de verboden stof buiten wedstrijdverband werd gebruikt in een context die niets te maken heeft met sportprestaties.
48. ploegsport: een sport waarbij de vervanging van sporters tijdens een wedstrijd toegestaan is;
52. schuld: elk plichtsverzuim of elk gebrek aan zorgvuldigheid die in een bepaalde situatie vereist is. Factoren die bij de beoordeling van de schuldgraad van een sporter of begeleider in aanmerking moeten worden genomen, zijn bijvoorbeeld de ervaring van de sporter of begeleider, of de sporter of begeleider minderjarig is, speciale overwegingen zoals een handicap, het risico dat de sporter had moeten zien en de zorgvuldigheid en voorzichtigheid die de sporter aan de dag heeft gelegd met betrekking tot wat het gepercipieerde risico had moeten zijn. Bij de beoordeling van de schuldgraad van een sporter of begeleider moeten de in overweging genomen omstandigheden specifiek en relevant zijn voor de verklaring van het feit dat de sporter of begeleider is afgeweken van het verwachte standaardgedrag;
53. specifieke stof: elke verboden stof, met uitzondering van stoffen in de klassen van de anabolica en hormonen en de stimulerende middelen en hormoonantagonisten en modulatoren die als dusdanig zijn geïdentificeerd in de verboden lijst. Verboden methoden worden niet beschouwd als specifieke stoffen;
54. sportactiviteit: elke voorbereiding op of initiatief tot sportbeoefening met recreatieve, competitieve of demonstratieve doeleinden in georganiseerd verband;
57. substantiële hulp: om in aanmerking te komen voor een verminderde sanctie wegens substantiële hulp moet een sporter of begeleider: (1) alle informatie waarover hij of zij beschikt met betrekking tot dopingovertredingen volledig onthullen in een ondertekende schriftelijke verklaring, en (2) zijn of haar volledige medewerking verlenen aan het onderzoek en de uitspraak in elke zaak die verband houdt met die informatie, inclusief, bijvoorbeeld, het afleggen van een getuigenis op een hoorzitting indien een antidopingorganisatie of tuchtcommissie dat vraagt. Bovendien moet de verstrekte informatie geloofwaardig zijn en betrekking hebben op een belangrijk deel van een ingeleide zaak of, indien er nog geen zaak is ingeleid, volstaan om een zaak in te leiden.
58. toediening: het verstrekken, leveren of faciliteren van, of het houden van toezicht op, of het op een andere wijze deelnemen aan het gebruik of de poging tot gebruik door een andere persoon van een verboden stof of verboden methode, met uitzondering van de handelingen van bonafide medisch personeel met betrekking tot een verboden stof of verboden methode die wordt gebruikt voor reële en legitieme therapeutische doeleinden of om een andere aanvaardbare reden, en de handelingen met betrekking tot verboden stoffen die niet verboden zijn tijdens dopingtests buiten wedstrijdverband, tenzij de omstandigheden in hun geheel erop wijzen dat dergelijke verboden stoffen niet bedoeld zijn voor reële en legitieme therapeutische doeleinden of dat ze bedoeld zijn om de sportprestaties te verbeteren;
62. verboden lijst: de lijst met verboden stoffen en verboden methoden, vermeld in artikel 9;
63. verboden methode: elke methode die als zodanig wordt beschreven in de verboden lijst;
64. verboden stof: elke stof die als zodanig wordt beschreven in de verboden lijst;
65. besmet product: een product dat een verboden stof bevat die niet vermeld staat op het etiket of in de informatie die via een redelijke zoekopdracht op het internet te vinden is;
66. voorlopige hoorzitting: een hoorzitting in het kader van een voorlopige schorsing die de hoorzitting over de zaak ten gronde voorafgaat;
67. voorlopige schorsing: het tijdelijke verbod om deel te nemen aan wedstrijden, voorafgaand aan de definitieve uitspraak van het bevoegde disciplinaire orgaan over een beweerde dopingpraktijk;
68. wedstrijd: een sportactiviteit in de vorm van een race, match, spel of concours;
69. Wereldantidopingagentschap, afgekort WADA: de stichting die opgericht is onder Zwitsers recht op 10 november 1999 als internationale organisatie ter bestrijding van doping.
Artikel 3.
In dit decreet wordt onder verstaan onder dopingpraktijk: de overtreding of de verschillende overtredingen van antidopingregels op een van de volgende wijzen:
1. de aanwezigheid van een verboden stof of van een metaboliet of marker daarvan in een monster dat afkomstig is van het lichaam van de sporter;
2. het gebruik of de poging tot gebruik door een sporter van een verboden stof of een verboden methode;
3. het ontwijken van een monsterneming, of het zonder geldige reden weigeren of zich niet aanbieden voor een monstername na de kennisgeving, vermeld in de toepasselijke antidopingregels;
4. elke combinatie van drie aangifteverzuimen of gemiste dopingtests binnen een periode van twaalf maanden;
5. het plegen van bedrog, of de poging daartoe, bij om het even welk onderdeel van de dopingcontrole, inclusief maar niet beperkt tot het intentioneel hinderen of de poging tot hinderen
van een controlearts, bedrieglijke informatie verschaffen aan een ADO of het intimideren of de poging tot intimidatie van een potentiële getuige;
6. het bezit van een verboden stof of een verboden methode:
a) door een sporter binnen wedstrijdverband of het bezit door een sporter buiten wedstrijdverband van een buiten wedstrijdverband verboden stof of verboden methode, tenzij de sporter aantoont dat het bezit strookt met een geldige TTN of een andere aanvaardbare rechtvaardiging;
b) door een begeleider binnen wedstrijdverband of het bezit door een begeleider buiten wedstrijdverband van een buiten wedstrijdverband verboden stof of verboden methode in verband met een sporter, wedstrijd of training, tenzij de begeleider aantoont dat het bezit strookt met een aan de sporter toegekende geldige TTN of een andere aanvaardbare rechtvaardiging;
7. de handel of de poging tot handel in een verboden stof of verboden methode;
8. de toediening of de poging tot toediening aan een sporter binnen wedstrijdverband van een
verboden methode of verboden stof, of de toediening of de poging tot toediening aan een sporter
buiten wedstrijdverband van een verboden methode of een verboden stof die verboden is buiten
wedstrijdverband;
9. het meewerken, aanmoedigen, helpen, aanzetten tot, samenzweren, verbergen of om het even welke andere vorm van opzettelijke medeplichtigheid in het kader van een dopingpraktijk of poging tot dopingpraktijk of de nietnaleving van een opgelegde uitsluiting of schorsing door een andere persoon dan de sporter;
10. verboden samenwerking. Onder verboden samenwerking wordt verstaan: de professionele of sportgerelateerde samenwerking van een sporter of begeleider met een begeleider die aan een van de volgende criteria voldoet. De begeleider:
a) valt onder de bevoegdheid van een ADO en is uitgesloten van deelname aan sportactiviteiten;
b) valt niet onder de bevoegdheid van een ADO en is niet uitgesloten van deelname aan sportactiviteiten conform de Code, maar hij is in een burgerlijke, strafrechtelijke of tuchtprocedure veroordeeld voor feiten die in een disciplinaire procedure conform de Code zouden worden beschouwd als een dopingpraktijk;
c) treedt op als eerste aanspreekpunt of tussenpersoon voor een persoon als vermeld in punt a) of b) De samenwerking vermeld in het eerste lid, 10°, a) is verboden gedurende de periode van uitsluiting.
De samenwerking vermeld in het eerste lid, 10°, b) is verboden voor een periode van zes jaar vanaf de strafrechtelijke, burgerrechtelijke of tuchtrechtelijke uitspraak of voor de periode van de opgelegde strafrechtelijke, burgerrechtelijke of tuchtrechtelijke sanctie, als deze laatste langer is dan zes jaar.
De samenwerking vermeld in het eerste lid, 10°, c) is verboden gedurende de periode het dat de persoon waarvoor de tussenpersoon optreedt, verboden is samen te werken met de sporter.
Voor de toepassing van deze bepaling is het noodzakelijk dat de sporter of begeleider vooraf schriftelijk door een bevoegde ADO, of door het WADA, op de hoogte is gebracht van de diskwalificerende status van de begeleider en de mogelijke gevolgen van de verboden samenwerking, en dat de sporter of begeleider de samenwerking redelijkerwijze kan vermijden.
De ADO zal ook redelijke inspanningen leveren om de begeleider die het voorwerp is van de kennisgeving, mee te delen dat hij vijftien dagen heeft om aan de ADO te bewijzen dat de criteria, vermeld in het eerste lid, 10°, a) of b), niet van toepassing zijn.
Het eerste lid, 10° is ook van toepassing op de samenwerking met begeleiders die veroordeeld zijn voor feiten die voor 1 januari 2015 strafbaar waren, en nog niet verjaard zijn.
Het is aan de sporter of begeleider om aan te tonen dat de samenwerking met de begeleider, vermeld het eerste lid, 10°, a) of b), niet professioneel of sportgerelateerd is.
ADO’s die weet hebben van begeleiders die aan de criteria, vermeld in het eerste lid, 10°, voldoen, moeten die informatie doorgeven aan het WADA.
Artikel 8
§1 Het bewijs van een dopingpraktijk moet geleverd worden door de ADO. De bewijsstandaard is meer dan een afweging van waarschijnlijkheid, maar minder dan een bewijs boven redelijke twijfel.
Als de sporter of begeleider een vermoeden moet weerleggen of specifieke feiten en omstandigheden moet bewijzen, is de bewijsstandaard een afweging van waarschijnlijkheid.
Feiten met betrekking tot een dopingpraktijk kunnen met alle middelen van recht worden vastgesteld, inclusief bekentenissen.
§2 Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 gelden in disciplinaire procedures overeenkomstig artikel 3.2 van de Code de volgende bewijsregels:
1. analytische methoden of beslissingslimieten die door het WADA zijn goedgekeurd na overleg met de desbetreffende wetenschappelijke gemeenschap en die zijn onderworpen aan collegiale toetsing, worden verondersteld wetenschappelijk geldig te zijn. Elke sporter of begeleider die de veronderstelling van wetenschappelijke validiteit wil weerleggen, moet als opschortende voorwaarde eerst het WADA op de hoogte brengen van de betwisting en de grondslag ervan.
Het TAS kan op eigen initiatief ook het WADA op de hoogte brengen van een dergelijke betwisting. Op verzoek van het WADA zal de TAS-commissie een geschikte wetenschappelijke expert aanstellen om haar te helpen bij de beoordeling van de betwisting. Binnen tien dagen nadat het WADA die kennisgeving en het TAS-dossier heeft ontvangen, heeft het WADA het recht om als partij te interveniëren, als amicus curiae op te treden of op een andere wijze bewijzen te leveren in een dergelijke procedure;
2. de door het WADA geaccrediteerde of goedgekeurde laboratoria worden vermoed de analyses van monsters en de bewaarprocedures te hebben uitgevoerd in overeenstemming met de Internationale Standaard voor Laboratoria. De sporter kan dat vermoeden weerleggen door aan te tonen dat een afwijking van de Internationale Standaard voor Laboratoria heeft plaatsgevonden die redelijkerwijs het afwijkende analyseresultaat kan hebben veroorzaakt. Als de sporter het vermoeden weerlegt door aan te tonen dat een afwijking van de Internationale
Standaard voor Laboratoria redelijkerwijs het afwijkende analyseresultaat kan hebben veroorzaakt, moet de ADO aantonen dat die afwijking het afwijkende analyseresultaat niet heeft veroorzaakt;
3. onregelmatigheden die niet tot een afwijkend analyseresultaat of een andere dopingpraktijk hebben geleid, maken dergelijke resultaten of bewijs niet ongeldig. Als de sporter of begeleider aantoont dat een onregelmatigheid redelijkerwijs geleid heeft tot het vaststellen van een dopingpraktijk op basis van een afwijkend analyseresultaat of een andere dopingpraktijk, moet de ADO aantonen dat die onregelmatigheid het afwijkende analyseresultaat niet heeft veroorzaakt of niet de feitelijke basis is voor de vastgestelde dopingpraktijk;
4. feiten die worden aangetoond op grond van een beslissing van een rechtbank of een bevoegd professioneel disciplinair orgaan waartegen geen beroepsprocedure loopt, vormen een onweerlegbaar bewijs van de feiten tegen de sporter of begeleider waarop de beslissing betrekking heeft, tenzij de sporter of begeleider aantoont dat de beslissing de principes van eerlijke rechtsbedeling schendt;
5. de commissie die optreedt in een hoorzitting over een dopingpraktijk, mag een negatieve gevolgtrekking maken ten aanzien van een sporter of begeleider die wordt beschuldigd van de dopingovertreding op basis van zijn weigering, nadat hij daarvoor redelijke tijd op voorhand is opgeroepen, om te verschijnen tijdens de zitting, hetzij persoonlijk of telefonisch, zoals opgedragen door de commissie, en de vragen van de commissie of de ADO die de dopingovertreding ten laste legt, te beantwoorden.
§3 Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 en 2 gelden de volgende specifieke bewijsregels:
1. een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, eerste lid, 1°, kan blijken uit een van de volgende feiten:
a) de aanwezigheid van een verboden stof of metabolieten of markers ervan in het Amonster van de sporter, waarbij de sporter geen analyse vraagt van het B-monster en het B-monster niet wordt geanalyseerd;
b) de analyse van het B-monster bevestigt de aanwezigheid van een verboden stof of metabolieten of markers ervan in het A-monster van de sporter;
c) het B-monster wordt verdeeld over twee flessen en de analyse van de tweede fles bevestigt de aanwezigheid van de verboden stof of metabolieten of markers ervan in de eerste fles;
2. met uitzondering van de stoffen waarvoor in de verboden lijst specifiek een kwantitatieve limiet is opgegeven, vormt de aanwezigheid van om het even welke hoeveelheid van een verboden stof of metaboliet of marker ervan in een monster van een sporter als vermeld in punt 1°, een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, eerste lid, 1°. Als uitzondering op de algemene regel kunnen de verboden lijst of de Internationale Standaarden bijzondere criteria vaststellen voor de beoordeling van verboden stoffen die ook door het lichaam kunnen worden aangemaakt;
3. een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, eerste lid, 2°, kan blijken uit bekentenissen, getuigenverklaringen, documenten, conclusies uit de analyse van het biologisch paspoort of analyses die op zich niet volstaan om een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, eerste lid, 1°, aan te tonen.